HET KIND HEEFT EIGEN SYMBOLEN, DE EXPERIMENTELEN KENNEN ZE OOK.
(IJmuider Krant   1 februari 1956)          Lezing voor “Felison” met debat als besluit.

DE SCHILDER-BEELDHOUWER  H. Ittmann uit Amsterdam heeft gisteravond voor een kleine groep getrouwen van „FeIison" in het met experimentele schilderijen volgehangen zaaltje van deze actieve, thans alweer vijf jaar bestaande kunstlievende vereniging een canserie gehouden, met als inzet de vraag „Experimentele kunstnoodzaak?"
AI had niemand op deze vraag een direct antwoord verwacht en al is het daar dan ook niet van gekomen, de heer Ittmann heeft in zijn objectieve 'uiteenzetting wel een goede gooi gedaan naar een benadering van de experimentele onder de hedendaagse schilders, ook al bleek uit het debat, dat na afloop van zijn lezing ontstond, dat de meningen even verdeeld bleven, als zij altoos geweest zijn over de konterfeitsels van Appel, Corneille, Wolvecamp, Rooskens en Armando.
Hun werken hangen namelijk tot 12 februari in het zaaltje aan de Heidestraat en vormden gisteravond een dankbaar aanvaarde toelichting van des heren Ittmann's woorden.

Het onmiddellijke oordeel, dat velen ten opzichte van de experimentele schilderkunst bijna direct klaar hebben, namelijk,dat „het niets voorstelt en dat het dus ook niets is” wees de inleider van de hand als bijzonder onrijp en voorbarig. Er is namelijk een mogelijkheid een oor-,deel over deze kunstuiting te geven, wanneer men althans de moeite neemt bepaalde historische feiten uit de artistieke ontwikkeling van de mensheid in hun rangorde te plaatsen.
Feiten, die dan leren dat de vroegste voorouders van de mens een zelfde opeenvolging van stijlen in hunkunstzinnige uitingen doormaakten als de afgelopen decennia lieten zien. De moderne mens zag, hoe na het impressionisme de kleur „wetenschappelijk"werd ingedeeld en hoe de vorm terzijde werd geschoven, hoe daarna in het kubisme die vorm juist weer streng naar voren me die vorm juist weer streng naar voren werd gehaald en hoe met Kandinsky de abstracte kunst haar intrede deed. Hetzelfde heeft zich in de oudheid afgespeeld:de primitiefste rotstekeningen, teruggevonden aan de voet van de Pyreneeën, in de buurt van het Centraal Plateau en in mindere mate ook in Duitsland en Zweden tonen aan, dat de aller vroegste voortbrengselen van de allereerste mens, die Europa bewoonde, een zo geraffineerde vormgeving bezitten, dat geleerden uit latere tijden vaak hebben getwijfeld aan de authenticiteit dezer tekeningen: dat was tè mooi.
Na deze wonderlijk-knappe kunst liep het  raffinement terug en de abstracties drongen door - min of meer naar het model der huidige experimentelen. Dat dit gebeurde in een tijd, dat de mens van de jacht langzaamaan overschakelde op de landbouw en dus evolueerde is dus geen wereld zonder normen.
Wellicht met een totale wanhoop en aan een ongeloof in een bepaald Godsbesef, maar verder vormloos. De causeur bond zijn gehoor op het hart niet de concrete schoonheid in dit soort doeken te zoeken, maar het contact met de kunstenaar, de „belevenis van een gevoel". Dat er verschillende stromingen in deze moderne richting zijn, waarbij de ene schilder (Rooskens in dit geval) dichter bij compositie en kleuropbouw blijft, dan de ander (Appel, die zich volkomen losmaakt van de normen en breekt met alle tradities) werd de luisteraars duidelijk bij het nader bekijken van de geëxposeerde doeken.

Naar aanleiding van deze causerie ontspon zich een gesprek, waarin verschillende vragen opkwamen en waaruit ook bleek,dat de inleider geen volstrekte volgeling is van de experimentelen. maar hun drang in vele gevallen erkent als waar en eerlijk,hoewel ook hij de hoop koesterde op een meer sociale, gematigder uitingsvorm als resultaat van dit rusteloze zoeken naar nieuwe uitdrukkíngs middelen.
. J. F.